Februari 2014
Verkrijgbaar bij de
erkende boekhandel en/of
Uitgeverij Jurgen Maas
Ol nedir kim üç birader her zaman Birbiri ardınca olmuştur revan Yılda bir kerre gelirler aleme Maktemiyle kesb-i feyz eyler cihan Kimseler görmüş değildir yüzleri İsmi vardır cismi amma ki nihan Birisi oldu havaya munkalip Birisi ab içre tuttu aşiyan Gördü bulmuş her birisi yerlerin Biri eyledi haki mekân Serleri üç paları beş onların Kıl tefekkür eyledim sana beyan
Rara wie zijn dit: Drie broers komen Altijd een voor een achter elkaar aan. Een maal per jaar bezoeken zij de wereld, Dan bezorgen zij de aarde veel overvloed. Niemand heeft ooit hun gezicht gezien, een naam Hebben ze wel, maar hun lichaam is onzichtbaar. Een van hen is veranderd in lucht, Een ander bouwde zich een waternest. De derde zag dat er voor elk een plekje was, En koos dan de aarde als zijn woonplaats. Van hun hoofden zijn er drie, van hun voeten vijf. Denk na over wat ik heb verteld, en zeg wie ze zijn.
I Yoldaş olalım ikimiz Gel dosta gidelim gönül Haldaş olalım ikimiz Gel dosta gidelim gönül Kulağız olun sen bana Dutalım dosttan yana Kayıkmagıl öndin sona Gel dosta gidelim gönül Bu dünyaya kanmayalım Fanidir aldanmayalım İkimiz ayrılmayalım Gel dosta gidelim gönül Dünya değildir paydar Aç gözünü canın uyar Olun bize yoldaş ve yar Gel dosta gidelim gönül Bu dünyadan biz göçelim Ol dost iline uçalım Arzu hevesden geçelim Gel dosta gidelim gönül Ölüm haberi gelmedin Ecel yakamız almadın Azrail hamle kılmadın Gel dosta gidelim gönül Gerçek aşıkı görelim Hakkın haberin alalım Aşık Yunus bulalım Gel dosta gidelim gönül
I Laat ons beiden reisgenoot zijn, Kom naar de vriend, laat ons gaan mijn lief. Laat ons samen het leven delen, Kom naar de vriend, laat ons gaan mijn lief. Wees jij voor mij onze ogen en oren, Laat ons op weg gaan naar de vriend. Maak je van begin tot eind geen zorgen, Kom naar de vriend, laat ons gaan mijn lief. Laat ons niet in deze wereld geloven, Laat de vergankelijke ons niet misleiden, Laat ons niet van elkaar scheiden, Kom naar de vriend, laat ons gaan mijn lief. Niet deze wereld is immers eeuwig, Open je ogen en wek je ziel, Wees voor ons reisgenoot en geliefde, Kom naar de vriend, laat ons gaan mijn lief. Laat ons uit deze wereld vertrekken, Laat ons vliegen naar het rijk van de vriend, Laat ons uit hartstocht de aarde ontstijgen, Kom naar de vriend, laat ons gaan mijn lief. Eer het doodsbericht ons bereikt, Eer de dood ons in de kraag grijpt, Eer de doodsengel zijn aanval doet, Kom naar de vriend, laat ons gaan mijn lief. Laat ons de ware liefde aanschouwen, Laat ons het goddelijk bericht vernemen, Laat ons de minnaar Yunus vinden, Kom naar de vriend, laat ons gaan mijn lief.
II Yeşil başlı ördek göllere uçtu Duysun canlar diye bizi asarlar Bir taş oynamasın yerli yerinden Duysun canlar diye bizi asarlar Çıkardılar ağ bedenden atmaya Şimdi indirdiler yine dahmeye Kanrıldım çevrildim baktım zahmaya Duysun canlar diye bizi asarlar Varlığın çevresi dopdolu incir Severim demeye canım zarıncır Elimde kelepçe kolumda zincir Duysun canlar diye bizi asarlar İlimi sorarsan köyümdür Banaz Dilerim onmasın ol kanlı Sıvas Bir ben ölmeyinen alem yıkılmaz Duysun canlar diye bizi asarlar Pir Sultan Abdal’ım kaddım büküldü Gözümün gevheri yere döküldü Kendir kement boğazıma takıldı Duysun canlar diye bizi asarlar
II De groenkoppige eend vloog naar de hemel. Vrienden, laat horen dat ze ons hangen. Laat geen steen van zijn juiste plaats rollen. Vrienden, laat horen dat ze ons hangen. Ze trokken het kleed van mijn lijf, wierpen het weg En daalden weer af naar de tombe. Bloedend draaide ik me om, bekeek de wonden. Vrienden, laat horen dat ze ons hangen. Overal om ons heen hangt het vol met vijgen. Ik eet ze zo graag, daarom is mijn hart gekweld. Ik ben aan handen en voeten gekluisterd. Vrienden, laat horen dat ze ons hangen. Vraag je waar ik geboren ben? In het dorp Banaz. Ik wil dat het niet heelt, dat bloedige Sivas.* Al zou ik sterven, dan vergaat de wereld nog niet. Vrienden, laat horen dat ze ons hangen. Ik, Pir Sultan Abdal, werd voorover geduwd, De parel van mijn oog werd op de grond gegooid, Het touw werd om mijn nek geknoopt. Vrienden, laat horen dat ze ons hangen.
II Çıkalı göklere ahım şereri döne döne Yandı kandil-i sipihrin ciğeri döne döne Ayağı yer mi basar zülfüne berdar olanın Zevk ü şevk ile verir can u seri döne döne Şam-ı zülfünle gönül Mısr’ı harap oldu diye Sana iletti kebuter haberi döne döne Sen durup raks edesin karşına ben boynum eğem İne zülfün koça sen simberi döne döne Kâbe olmasa kapın ay ile gün leyl ü nehar Eylemezlerdi tavaf ol güzeri döne döne Sen olasın diye yer yer asılıp ayineler Gelene gidene eyler nazarı döne döne Ey Necati yaraşır mutribi şeh meclisinin Raks urup okıya bu şi’r-i teri döne döne
II Sinds de vonken van mijn zuchten de hemel in schoten, al wentelend, Brandde het hart van de hemelse kaars, zich draaiend en wentelend. Zodra de voet van de gehangene in je krullende lokken de grond raakt, Geeft hij zich met hoofd en hart vreugdevol over, al wentelend. Met het Syrië van je lokken werd het Egypte van mijn hart een ruïne, Aldus luidde het bericht dat de duif jou bezorgde, al wentelend. Sta jij maar op om te dansen, terwijl ik mijn hoofd zal buigen, Laat je lokken hangen, koester je zilveren boezem, al wentelend. Als jouw deur geen Kaäba was, dan zouden de zon en de maan Er niet dag en nacht eeuwig omheen blijven draaien, al wentelend. Jij zou het kunnen zijn, die in de her en der hangende spiegels De blik weerkaatst van hen die komen en gaan, al wentelend. O Necati, voor de zanger van deze bijeenkomst ter ere van de sultan, Is het heerlijk te dansen en dit nieuwe vers te declameren, al wentelend.
Hem kadeh hem bade hem bir şuh sakidir gönül Ehl-i aşkın hasılı sahibmezakıdır gönül Bir nefes didar için bin can feda etsem n’ola Nice demlerdir esir-i iştiyakıdır gönül Dildedir mihrim ko hak olsun yolunda can u ten Ben ölürsem alem-i manide bakidir gönül Zerredir amma ki tab-i afitab-ı aşk ile Ruzigârın şemse-i tak u revakıdır gönül Etse Nefi n’ola ger gönlüyle daim bezm-i has Hem kadeh hem bade hem bir şuh sakidir gönül
Zowel bokaal, als wijn, als verleidelijk wijnschenker is het hart. Voor de lieden der liefde is de beste plezierhouder het hart. Duizendmaal wil ik sterven voor een ademtocht lang geliefdes gelaat. Hoe lang al is immers de gevangene van het verlangen het hart. Mijn liefde huist in het hart, laat ziel en lichaam stof zijn op jouw weg. Voor eeuwig in de wereld der betekenis blijft als ik sterf het hart. Het is slechts een stofje, bij het licht van de zon der liefde. Een rozet op de wijde koepel van de tijd is het hart. Wat geeft het als Nef’i voortaan feestviert met zijn hart. Zowel bokaal als wijn als verleidelijk wijnschenker is het hart.
III Dinleyen ağalar zamane azgın Yiğidin başında döner bir kuzgun Tohumu almış da tarlası bozgun Yiğit de neylesin dayı olmayınca Söylerim söylerim sözümden almaz N’edeyim ldir halimden bilmez Bu dostluğun senin boyuna sürmez Anadan atadan soy olmayınca Amana da deli gönül amana Kalmadı eyi gün devr-i zamana Cevheri de denk ettiler samana Yük mastını bulmaz tay olmayınca Karacaoğlan der ki yiğitler öğer Açılmış meyvenin dalını eğer Güzelin kıymatı bin altı değer N’etmeli güzeli huy olmayınca
III Heren die luisteren zijn dezer dagen zeldzaam. Rond het hoofd van de held cirkelt een raaf. Zijn zaad is gestolen, zijn akker vernield. Wat moet de held zonder zijn beschermheer? Ik blijf het herhalen, maar hij gelooft me niet. Wat moet ik doen, hij weet niets van mijn toestand. Deze vriendschap duurt niet jouw leven lang, Als jij niet van zeer goede huize komt. Voor de minnaar is het dwaze hart voor de geliefde. Geen goede dag restte er in de loop der tijd. Ook de kostbaarheid verstopten ze in het stro. Wanneer er geen baal is, vindt men geen lastdier. Karacaoğlan zegt, dat hij helden prijst, De tak van de rijpe vrucht ombuigt, en dat Zijn schoonheid wel duizend dukaten waard is. Wat te doen als zijn schone geen zin heeft.
I Şaha senin cemalini göreyim ondan öleyim Susamışam visaline ereyim ondan öleyim Bunca zeman lebin için saçun karanısındayım Ab-ı-hayat kandadır sorayım ondan öleyim Dün gece düşte ben seni benim ile görür idim Bu düşümün tabirini yorayım ondan öleyim Bezm-i ezelde ereli canıma aşkı hüsnünün Erimedim varamadım ereyim ondan öleyim Canım ve aklım ve gönül zülfün içinde yittiler Teşviş eğer omaz ise tarayım ondan öleyim
I O heer, om jouw gelaat te mogen zien, wil ik sterven. Ik hunker naar onze versmelting, daarom wil ik sterven. Gun mij de tijd aan je lippen in het duister van je haar, Waar de levensbron zich bevindt, daarom wil ik sterven. Deze nacht droomde ik dat wij verbonden waren. De duiding laat zich raden, daarom wil ik sterven. Sinds jouw schone liefde op het eeuwige feest mijn ziel doordrong, Reik ik naar wat ik niet raken kan, daarom wil ik sterven. Mijn ziel, verstand en hart verloren zich in jouw haren. Al zijn ze niet verward, laat mij ze kammen, daarom wil ik sterven.
O muğbeçeyle tanıştımdı Lâle Devri’nde Fütadeganına son bir piyale devrinde On altı yaşına dahil o şuh-ı Sa’dabad Cihanı verdi idi ihtilâle devrinde Lisanı şive-i Şiraz’dan nümune idi Acem-peristi-yi Rum’un imale devrinde Teferrüd etmedi derler naziri bir saki Cem’in seririne calis sülale devrinde Kemal Kasr-ı Cinan içre serbeser bir şeb O muğbeçeyle tanıştımdı Lâle Devri’nde
Die tavernejongen ontmoette hij in de Tulpentijd, Een laatste kelk voor zijn bewonderaars in die tijd. Nog geen zestien was die versierder van Sa’ dabad, Toen hij de wereld overgaf aan verwarring in die tijd. Zijn taal gold als voorbeeld voor het dialect van Shiraz, De taal der elite in het perzofiele Rum van die tijd. Hij onderscheidde zich niet, naar verluid, van een Wijnschenker rond de troon van Djemsjid in die tijd. Kemal, in dat Paradijselijk Paviljoen kwam hij één Nacht samen met die tavernejongen in de Tulpentijd.
I Nalemi zemzeme-i murg-ı seherden sorasın Dertment olduğumu hasta ciğerden sorasın Gussamın kıssaların yazar iken ahumdan Hameler yandığını name-i terden sorasın Şevkini ruhlarının şem-i kamerden biliben Zevkini leblerinin şehd ve şekerden sorasın Kise-i ömrü tehi ettiğimi yolunda Olacak hak beden kase-i serden sorasın Hak olduğuma inanmaz isen bad-ı saba Ayağı tozu ile geldi seferden sorasın Gözlerim yaşı gibi dilbere ey peyk-i nesim Ne için saldı beni ayn-ı nazardan sorasın Vadi-i hecrde Ahmed kulun üftade garip Cevrler çektiğini devr-i kamerden sorasın
I Vraag waarom ik klaag over de vogelzang van het ochtendgloren, Vraag waarom ik lijd aan mijn pijnlijk zieke hart. Vraag waarom bij verhalen over het leed van mijn gazelle De schrijvende pennen zich branden aan de brief vol tranen. Vraag waarom je lippen van suiker en honing genieten, Bewust van het verlangen van je wang naar de maankaars. Vraag naar mijn schedel als mijn lichaam begraven zal zijn Op jouw weg, waar ik me van de levenslast ontdeed. Vraag het de oostenwind bij thuiskomst van zijn reis met stof Aan zijn voeten, als je niet gelooft dat ik begraven ben. Vraag, o bode van de lentewind, aan mijn hartendief Waarom hij mij, als mijn tranen, uit zijn zicht verdreef. In de vallei van ballingschap bleef je slaaf Ahmed alleen, Vraag aan de maansikkel hoezeer hij geleden heeft.
II Ol gün kanı ki gün gibi suzan idim sana Olsan revane saye-i bican idim sana Esrar-i kainata ezel cüradan iken Ben hankah-i aşkta hayran idim sana Ne gülde renk ve bu var idi ne sabada fer Ben gülşeninde bülbül-i nâlân idim sana Sen naz ederdin ehl-i niaza Medine var Ben Kâbe gibi çakgiriban idim sana Şahım Hayali’yim ki cihan lamekân iken Ben bir mekân-i hasta mihman idim sana
II Die dag brandde ik als een zon zo hevig voor jou. Waar jij liep was ik als een levenloze schaduw voor jou. Toen in het kosmisch geheim uit de laatste teug de eeuwigheid ontstond, Was ik in het convent van de liefde de aanbidder van jou. De roos had kleur noch geur, de ochtendwind geen flonkering. In je rozentuin was ik de klagende nachtegaal voor jou. Jij veinsde afkeer, voor het biddende volk is er Medina. Als bij de Kaäba reet ik mijn kraag uiteen voor jou. Mijn sultan, ik ben Hayali, toen de wereld mij geen plaats bood, Was ik in een ziekenhuis de bezoeker voor jou.
Bir şi’r mestedince şerabı ezel gibi Her mısraiyle vehmolunur en güzel gibi Üstad elinde serteser aheng olur lisan Mızraba ses verir kelimat ile tel gibi Elhan duyulmadıkça belagat giran gelir Laf-ı güzaftan mütehassıl kesel gibi Bir tek gazel bıraksa yeter bir gazelsera Her beyti ancak olmalı beytül gazel gibi Berceste şi’r başka mesel başkadır Kemal Pestenteranedir nice sözler mesel gibi
Als je dronken wordt van een gedicht als van eeuwige wijn, Dan verbeeld je je bij elk halfvers dat het ’t mooiste zal zijn. In de hand van de meester wordt taal volmaakte melodie, Het plectrum geeft zijn woorden klank alsof het snaren zijn. Retoriek wekt weerzin wanneer geen melodie wordt gehoord, Zoals verveling door lege woorden ontstaan zou kunnen zijn. Eén gazel nalaten is voor de dichter ervan al genoeg, Doch elk vers behoort steeds het allermooiste te zijn. Ware poëzie is anders, anders dan een spreuk, Kemal, Veel woorden zijn als spreuken, zoals simpele melodieën zijn.
I Nam ü nişane kalmadı fasl-i bahardan Düştü çemende berg-i diraht itibardan Eşcar-i bağ hırka-i tecride girdiler Bad-i hazan çemende el aldı çenardan Her yanadan ayağına altın akıp gelir Eşcar-i bağ himmet umar cuybardan Sahn-i çemende durma salınsın saba ile Azadedir nihal bugün berg ü bardan Baki çemende hayli perişan imiş varak Benzer ki bir şikayeti var rüzgardan
I Taal noch teken restte er van het voorjaarsschoon, Op het gras viel het blad uit de gratie van de boom. De bomen omhingen zich met mantels in derwisjtrant, De herfstwind nam op het gras de plataan bij de hand. Van alle zijden stroomt het goud toe rond de voeten Van de bomen die de hulp van de beek gaarne begroeten. Laat op het gras de vandaag van blad en vrucht Bevrijde twijg blijven wiegen in de ochtendlucht. Baki, op het gras zijn de bladeren de verwarring nabij, Als doen zij hun beklag over de wind en het getij.