Sytske SötemannArtikelen etc.Yazılar v.s. | |
Artikelen | |
Vertalersportret (Turks) in de Poëziekrant | |
2021 | In het nieuwe nummer van de 'Poëziekrant' (mei/juni 2021) veel aandacht voor vertalers van poëzie. Een van de geïnterviewde vertalers is Sytske Sötemann. Zij vertelt uitgebreid over haar drijfveren om Turks te gaan studeren en vervolgens juist poëzie te vertalen. Als haar gevraagd wordt naar een van haar grootste inspanningen, haalt zij het lange gedicht Sis/Mist van Tevfik Fikret (1867-1915) aan. In de Poëziekrant is geen ruimte om dat gedicht en de vertaling op te nemen: Mist Weer wordt je horizon in nevelen gehuld door dichte mist, Door een zich onweerhoudbaar verbreidende inwitte mist. Onder deze druk lijkt het bestaan in het gedrang gekomen, Het zicht door stoffige dichtheid aan de mensen ontnomen; Behoedzame, bevreesde blikken vermogen die dichtheid Niet te doordringen, die stoffige afschrikwekkendheid! Maar jou past deze diepduistere sluier, een waardig gewaad Voor jou, o arena van onderdrukking, geweld en verraad! O arena van onderdrukking en geweld... O toneel, o verguld Toneel van pronk en praal, o jij, die een tragedie verhult! O wieg en graf van gouden glans, van praal en prachtvertoon, Innemende koningin van het oosten op je eeuwige troon, Boezem van lust tot vermaak die de bloedigste liefdes voedt En hen, zonder rilling van afschuw en schrik, groeien doet; Diep in slaap als was je gestorven, o roerige reus, Aan de blauwe flanken van de Marmara, majestueus; O afgeleefd Byzantium, o bedaagde oude heks van de betovering, O ongenaakbare weduwe, na duizend gades nog steeds zonder wroeging, Nog altijd is in je schoonheid de bedwelmende reinheid zichtbaar, Nog altijd beven de blikken die je aanschouwen onmiskenbaar. Hoe volgzaam schijn je met je ogen van smachtend blauw Voor hen die uit de verten jou nemen in ogenschouw! Volgzaam, maar volgzaam als de meest verdorven wijven, Gevoelloos voor al hun tranen die je overstromen blijven. Een giftig verdoemd water als verhief zich een verradershand Tegen je bouw, als was hij er bij je stichting reeds tegen gekant. Steeds golft het vuil van de hypocrisie op je kleinste onderdelen, Geen kruimeltje reinheid is er te vinden, geen daglicht te velen. Altijd het vuil van de hypocrisie, van de jaloezie, van het eigenbelang; Alleen dit... en alleen de hoop hiermee te stijgen: die eeuwige drang. Hoeveel hoofden zullen schoon en glanzend tussen de lijken vandaan Tevoorschijn komen, onder de miljoenen die bij jou ter ziele zijn gegaan? Ja, sluier je, o tragedie... Sluier je, o stad van de wereld; Ja, sluier je en slaap eeuwig,... o hoer van de wereld!... O pracht, praal, glorie, triomftocht en parades; Dodelijke torens, vestingpaleizen en kerkers; O onwrikbaar graf van herinneringen, grootse tempel; O trotse zuilen, elk een geketende reus en bestempeld Tot het vertellen van het verleden aan komende tijden; O grijnzende wallen, waarvan de tanden aan uitval lijden; O koepels, o gebedsgebouwen, roemrijk in lengte van dagen, O minaretten die de woorden van de waarheid dragen; O medresses, gerechtshoven met ingestort dak en verroest hek; O hoeveel duizend geduldige bedelaars verwierven daar een plek In de zwarte schaduw van de cipressen, in verleden en heden, Waar de grafschriften luiden: ‘Genade voor hen die overleden’! O mausolea, o voorvaderen die roerloos hier liggen en voorgoed, Hoewel ieder van hen aan rumoerige daden denken doet; O oude straten, beslijkt en stoffig oorlogsterrein; O ruïnes waarvan de gapende gaten de stille getuigen zijn; O heimlijke plaatsen waar slaperige vagebonden verkeren; O stille en vervallen huizen die de rouw symboliseren Die aan ieders voeten ligt in donkere druppels, inktzwart; O treurige haarden die gedoofd zijn van pijn en smart, Elks schoorsteen nu een nest voor ooievaar of wouw, Sinds jaren vergeten hoe rook kringelt door de schouw; O uitgedroogde monden die iedere laagheid slikken Voor het zuur van de maag, en bitter zich schikken; O hoe hongerig, lui en onvruchtbaar, ofschoon door de natuur Zo klaar en gezegend geschapen, zo rein en zo puur. De geleden vernedering, de hemel smekend om elke zegening, Om elk geschenk, hoe hypocriet... alle reden voor bevrijding! O stem van honden, o schreeuw die de ondankbaarheid In de mens vervloekt, begiftigd met eer die tot spreken leidt; O nutteloze traan, o giftige lach van venijn; O verwensende blik, machteloze woorden van pijn; O herinnering die de mythen toebehoort: de eer, het heilige moeten; O weg naar de aanbidding der gebedsnis: weg van het kussen der voeten; O gewapende angst, in elke klacht klinkend in de mond van wezen En weduwen over hun noodlottig verlies, hun onpeilbaar vrezen; O mythe van de wet die recht op ademen geeft in het hier en nu, Op onschendbaarheid en vrijheid voor de mens, voor ieder individu; O woord dat niet wordt vervuld, o dat wat voor altijd is gelogen, O recht dat voortdurend wordt vertrapt door de gerechtshoven; O spionerende oren, die tot in het geweten vermogen door te dringen Waarvan het gevoel is uitgeput, aangevallen door valse voorstellingen; O monden die gesloten blijven uit angst voor een verspreking; O nationale inspanning getroffen door afschuw en verachting; O zwaard en pen, o twee politiek veroordeelden; O talentvol en literair gezicht, o vergeten beelden; O vooraanstaanden en volgelingen, aan twee maal omlopen gewend Met op de schouders de last van de angst, beroemd, groot en bekend; O gebogen hoofd, glanzend, maar weerzinwekkend; O reine vrouw, o jongeman die haar achterna rent; O moeder door scheiding gekwetst, o gade uit de gratie; O kinderen zonder ouders, alleen ... vooral jullie, Vooral jullie... Ja, sluier je, o tragedie... Sluier je, o stad van de wereld; Ja, sluier je en slaap eeuwig,... o hoer van de wereld!...
Stad der verbeelding
Ga in dit seizoen, tegen zonsondergang, naar Cihangir en kijk! Geef jezelf eens even over aan de droom daar aan de overzij! Anders dan al die andere avonden zal deze avond immers zijn; De beeldingskracht der zon herschept de ramen tot paleizen; Die god wenst vermaak voor zijn huis der verbeelding, Ineens verandert hij de ramen in een sprookjeskasteel. De paleizen van vuren gloed doen nu de ganse overzijde Op het luisterrijke oosten van drieduizend jaar geleden lijken. Hoeveel honderdduizend jaren al laat de lichtbouwmeester van het oosten, Die zich met een rode bokaal in de hand, verrukt en dronken Van de genoten gouden wijn, terugtrekt aan de horizon, Dit Üsküdar der verbeelding zó ontluiken. Van korte duur is echter de openbaring van die god; Vergankelijk de bouwsels geschapen uit deze gloed; In een oogwenk is alles voorbij zodra het in het westen donker wordt. Het sultanaat van het arme Üsküdar duurt werkelijk maar kort; Zonder al wat de zon nu neerhaalt te betreuren, Verzinkt de stad der cipressen in haar eigen innerlijk licht. In dit klimaat doordrongen van eeuwige genade Verschilt geen goud van klatergoud. Van elke in duister gehulde heuvel op de overoever, Waar het vaardige volk van elke wijk een paradijs maakt, Weerkaatsen in de nacht de vele lampen in de huizen der armen, Üsküdar in de meest waarachtige spiegel. In de kantlijn van het artikel in de Poëziekrant wordt verwezen naar de bundel Moderne Turkse Poëzie, de canon die Sytske Sötemann samen met Mehmet Emin Yıldırım en Mehmet Çetin samenstelde. Deze bundel is inmiddels alleen nog bij de vertaler te koop en kost geen € 55,00 zoals in de Poëziekrant vermeld wordt, maar €20,00 (excl. Verzendkosten). Bestellen kan hier: http://sytskesotemann.nl/index.php De Poëziekrant is een uitgave van het Poëziecentrum http://www.poeziecentrum.be |
(Terug) |