HET VERHAAL VAN EEN BLOEM
Mesut BalıkAan het Turkse Poëzie en Verhalen Festival was een wedstrijd
verbonden voor in Nederland woonachtige Turken. Zij mochten hun bijdrage zowel in het Nederlands als het Turks inzenden. In het laatste geval zou die bijdrage worden vertaald, indien het gedicht of het verhaal voor een prijs in aanmerking zou komen. Met onderstaand verhaal, dat door mij is vertaald, won Mesut Balık in 2002 de eerste prijs.
Weer had de zon zijn gezicht niet laten zien. Wat is het eigenlijk voor dag vandaag, vroeg ze zich af en liep naar de muur waar de kalender hing. De muur met het vaag vergeelde behang dat deed denken aan een bonte tuin vol bloemen. Het met kleurige motieven beschilderde karton, waar de belangrijke nationale en religieuze feesten op stonden, maakte allang onderdeel uit van deze muur. En toch viel er elke dag, of het nu zomer of winter was, een blaadje van die kalender. Ze haalde het blaadje met de datum van vandaag eraf. "Raar eigenlijk, je verschilt niet eens zoveel van de blaadjes die ik al eerder heb afgescheurd of die na jou komen?", mompelde ze. Ze draaide het blaadje om: een lekker recept. Ze glimlachte toen ze zei: "Kom, laat ik vandaag eens iets bijzonders maken van het eten".
Haar schoonouders waren kort geleden met vakantie naar Turkije gegaan. Tijdens het afscheid hadden zij een stukje vrijheid, een beetje tijd, en wat goede raad achtergelaten. Ze liep naar de overgebleven ontbijtspullen. "Ik heb nu geen zin om jullie af te wassen, zoek het zelf maar uit", zei ze half lachend. Vervolgens begaf ze zich naar de slaapkamer. Zoals elke dag pakte ze een sigaret uit haar geheime plekje in de kast met haar toiletspiegel, en stak hem op. Sommige sigaretten rookte ze uit bezorgdheid om dit gedoe, andere uit vrolijkheid. Maar déze rookte ze als een symbool van haar huidige vrijheid. Ze moest aan haar eerste sigaret denken, ze hadden de laatste uit Yusuf's pakje gedeeld, ze was er een beetje duizelig van geworden.
Ze ging terug naar de zitkamer, waar de dingen stonden die er maar niet in wilde slagen bij elkaar te passen. Ze schoof de gordijnen helemaal tot het einde toe open; haar moeder had ze genaaid en cadeau gedaan, van elke plooi kon je de enorme inspanning die dit haar had gekost aflezen. Een poosje volgde ze wat er buiten gebeurde. De oude man die iedere morgen onverdroten zijn hond uitliet, was weer stipt op tijd. Even later zag ze een groep kleurige kinderen die, met hun rugzakken op, voorbijliepen. De vrouw met de fiets bracht als gewoonlijk huis aan huis de krant rond. Daarna zag ze die mooie vrouw weer, die zelfverzekerd, met haastige stappen voortliep, in haar ene hand een zwarte tas, in haar andere hand een mobiele telefoon; toen keek ze haar aan.
Het geluid van de telefoon onderbrak dit ogenblik, ze verstijfde even van schrik. Het was de vrouw uit Yozgat van twee straten verderop. "De dinsdagmarkt heeft van allerlei aanbiedingen, laten we erheen gaan voordat iedereen erop afkomt", stelde ze voor. Ze had niet zo'n zin. "Ik heb nog van alles in huis te doen", zei ze, toch kon ze het niet laten om haar te vragen wat mee te nemen. Ze hoorde nu alleen het geluid van de klok. Wat maakte dat ding toch een herrie, alsof hij je aan elk moment dat voorbijging moest herinneren. Ze was onrustig, zette muziek op. Een lied van Orhan Gencebay, ze zong mee:
De verdwenen geliefden zullen niet terugkomen,
Aan de horizon van de hoop huilen de ogen...
Toen ze het water op het fornuis hoorde koken, ging ze naar de keuken en zette een kopje thee voor zichzelf, sterke zwarte thee. Ze nestelde zich lekker in de stoel die aan de kant van het raam stond, alsof hij speciaal voor haar gemaakt was, en nam een slokje van haar thee. "Hè, heerlijk toch", zei ze, en ze zwol een beetje van trots. De vrouwen in de buurt waren er dol op, "als we jouw thee niet hebben gedronken, werkt ons hoofd niet, dan raken we de kluts kwijt bij de boodschappen en krijgen we 's avonds van onze mannen op onze kop", riepen ze lachend tegen elkaar. Ze dacht terug aan vroeger, terwijl ze haar blik, zo goed en zo kwaad als het ging, op de verte richtte. Ze dacht terug aan de allereerste keer dat ze hierheen kwam. Alles was toen voor haar voor het eerst, afscheid nemen van haar ouderlijk huis, scheiden van de plek waar ze geboren en getogen was, instappen in een vliegtuig..."Hoe blijft dit enorme ding in vredesnaam in de lucht", had zij zich afgevraagd.
Toen zij de luchthaven betrad, had ze versteld gestaan, en de menigte die ze zag, had haar nog meer versteld doen staan. Wat was het daar groot, en wat had zij zichzelf klein gevoeld. Wat waren er een hoop mensen, en wat was zij alleen. Terwijl ze de paspoortcontrole passeerde vroeg een man in uniform iets aan haar, ze had niet begrepen wat hij zei. Ze was volkomen overspoeld geraakt door verwarrende gevoelens, misschien had ze niet goed gehoord wat er gezegd werd. Een jonge man met een ronde bril die een stukje naar achteren stond, had haar geholpen.
Nadat ze haar koffers had afgehaald, had ze zich in de richting van de glaswand begeven, ze was even stil blijven staan en had een laatste keer om zich heen gekeken, en was vervolgens met angstige passen naar de deur gelopen, die zich afwisselend opende en sloot voor de werkelijkheid. Degene die op haar stond te wachten was haar man, wiens stem ze talloze malen aan de telefoon had gehoord, hij glimlachte. "Wat moet ik nu doen?", had ze gedacht. Moest ze hem omhelzen, moest ze hem alleen een hand geven, of... De thee was op, ook het bandje dat even tevoren nog had gespeeld was opgehouden. Alles was eigenlijk opgehouden. Ze dacht aan Yusuf, hij had de stad verlaten toen hij hoorde dat ze zou gaan trouwen. "Hij komt hier nooit meer terug", zei men, alsof de wereld was blijven stilstaan.
Haar ogen hechtten zich aan de gordijnen, aan de opengeschoven gordijnen. "Mijn meisje", had haar moeder gezegd, "je hebt nu de kans. Gebruik je hersens, de liefde stilt je honger niet. Als je niet aan jezelf denkt, denk dan aan je kinderen die geboren zullen worden. De liefde houdt op, dat wat jij liefde noemt blijft heus niet bestaan."
Het was druk op de bruiloft, iedereen was vrolijk. Ze had gouden armbanden om en gouden kettingen, haar moeder was gelukkig, de vrouwen uit de buurt, de spelende kinderen, de pubers die zich uitleefden op de dansmuziek. "Mijn schoonmoeder is ook gelukkig", dacht ze. "Overal praten ze over mij", "We hebben het getroffen met onze bruid, ze is een keurig meisje." "Ik zwijg Yusuf, ik zwijg alleen maar", ze wist dat de woede in een geheim hoekje van haar hart verstopt zat, maar ze was er toch ook een beetje bang voor.
Opnieuw dwaalden haar gedachten af naar buiten. "Hier zijn geen bergen, mijn Yusuf", mompelde ze. Ze herinnerde zich hoe zij door de velden zwierven. "Zelfs als je een bloem was die daar op die hoogste plek in bloei stond, zou ik je nog vinden", zei hij wijzend naar de bergen, die zich nooit ontdeden van hun witte vacht. "Daar zou ik dan bij je blijven, daar zouden wij samen verder leven en gelukkig zijn", zei hij. Het zag ernaar uit dat het zou gaan regenen, ze liep de tuin in. Ze keek naar de bomen die ze kon zien, het waait, hun stammen staan een beetje krom. Ze neemt de maat van de tuin, negen passen. Toen liet ze haar ogen langs de lucht gaan, zo ver als ze maar kon. Langzaam begon ze de was af te halen. Ze dacht aan de appeltuinen, aan het rapen van appels. Ze dacht aan de twee helften van één appel. Eerst keek ze naar zichzelf, daarna zag zij Yusuf in haar herinnering.
Het duurde nog even voordat de soaps zouden beginnen, waar zij elke dag naar keek. Om de tijd te doden zette ze in de zitkamer de strijkplank neer. En na een sigaret te hebben opgestoken, deed ze de televisie aan. Ze hield van strijken, ze bewonderde altijd weer het herstel van het in de centrifuge verwoeste strijkgoed, de terugkeer naar de toestand van de dag waarop het voor het eerst werd gekocht. Soms sloeg ze daardoor aan het fantaseren over hoe ze van alles zo zou herstellen, hoe ze haar eerste mooie momenten zou terughalen. Die soaps brachten haar in totaal andere werelden, ze voerden haar weg van de plaats waar zij zich bevond, van de tijd waarin zij leefde. Het was altijd een ander, een misleide vrouw, een mooie vrouw, een arme vrouw, een sterke vrouw... Ze verkeerde in hogere sferen, totdat het opschrift "einde van het zoveelste deel" zichtbaar werd. Dan verbaasde het haar dat de tijd zo snel voorbij was gegaan.
Ook deze keer gebeurde dat weer, ze ging de keuken in om het avondeten klaar te maken. Ze herinnerde zich dat haar moeder eten klaarmaakte in de keuken en wat ze toen tegen haar zei. "Mijn meisje, gedraag je niet als een gast, maar steek je handen uit je mouwen en ga eens iets leren, je zal het in de toekomst hard nodig hebben". Wat haar moeder allemaal te zeggen had, werd onderbroken door het geluid van de telefoon. Het was haar man die belde. Ze zijn in het koffiehuis blijven hangen, hij komt wat later, hij wil het haar laten weten, zodat ze zich niet ongerust hoeft te maken. "Geen probleem, ik eet zelf wel wat", had ze gezegd. Weer was ze in gedachten verzonken geraakt.
Ze had trouwens niet zo'n zin om eten klaar te maken. Ze ging in de stoel zitten, en begon opnieuw te volgen wat er op straat gebeurde. De oude man is weer naar buiten gekomen om zijn hond uit te laten, de krantenvrouw is er niet, de stemmen van de kinderen die van school terugkomen zijn nauwelijks te horen, ze zijn kennelijk moe, de chique vrouw is nog niet langsgekomen. Haar ogen hechtten zich aan de regendruppels, het hevige getik dat de druppels tegen de ramen veroorzaakten, drong bij haar naar binnen. Haar hart sloeg in haar keel. Ze stak haar wijsvinger uit naar het raam, om een druppel die haar nog niet had bereikt, te kunnen aanraken. Met een trillende stem mompelde ze: "Het regent hier mijn Yusuf, hoor je het, je bloem huilt?"
meer artikelen