Gazel
II
Yeşil başlı ördek göllere uçtu
Duysun canlar diye bizi asarlar
Bir taş oynamasın yerli yerinden
Duysun canlar diye bizi asarlar
Çıkardılar ağ bedenden atmaya
Şimdi indirdiler yine dahmeye
Kanrıldım çevrildim baktım zahmaya
Duysun canlar diye bizi asarlar
Varlığın çevresi dopdolu incir
Severim demeye canım zarıncır
Elimde kelepçe kolumda zincir
Duysun canlar diye bizi asarlar
İlimi sorarsan köyümdür Banaz
Dilerim onmasın ol kanlı Sıvas
Bir ben ölmeyinen alem yıkılmaz
Duysun canlar diye bizi asarlar
Pir Sultan Abdal’ım kaddım büküldü
Gözümün gevheri yere döküldü
Kendir kement boğazıma takıldı
Duysun canlar diye bizi asarlar
© Pir SULTAN ABDAL, 16e eeuw
Gazel
II
De groenkoppige eend vloog naar de hemel.
Vrienden, laat horen dat ze ons hangen.
Laat geen steen van zijn juiste plaats rollen.
Vrienden, laat horen dat ze ons hangen.
Ze trokken het kleed van mijn lijf, wierpen het weg
En daalden weer af naar de tombe.
Bloedend draaide ik me om, bekeek de wonden.
Vrienden, laat horen dat ze ons hangen.
Overal om ons heen hangt het vol met vijgen.
Ik eet ze zo graag, daarom is mijn hart gekweld.
Ik ben aan handen en voeten gekluisterd.
Vrienden, laat horen dat ze ons hangen.
Vraag je waar ik geboren ben? In het dorp Banaz.
Ik wil dat het niet heelt, dat bloedige Sivas.*
Al zou ik sterven, dan vergaat de wereld nog niet.
Vrienden, laat horen dat ze ons hangen.
Ik, Pir Sultan Abdal, werd voorover geduwd,
De parel van mijn oog werd op de grond gegooid,
Het touw werd om mijn nek geknoopt.
Vrienden, laat horen dat ze ons hangen.
© Sytske Sötemann, 2007