SEVERMİŞİM MEĞER
yıl 62 Mart 28
Prağ-Berlin treninde pencerenin yanındayım
akşam oluyor
dumanlı ıslak ovaya akşamın yorgun bir kuş gibi
inişini severmişim meğer
akşamın inişini yorgun kuşun inişine benzetmeyi
sevmedim
toprağı severmişim meğer
toprağı sevdim diyebilir mi onu bir kez olsun sürmeyen
ben sürmedim
Platonik biricik sevdam da buymuş meğer
meğer ırmağı severmişim
ister böyle kımıldanmadan aksın kıvrıla kıvrıla
tepelerin eteğinde
doruklarına şatolar kondurulmuş Avrupa tepelerinin
ister uzasın göz alabildiğine dümdüz
bilirim aynı ırmakta yıkanılamaz bir kere bile
bilirim ırmak yeni ışıklar getirecek sen göremiyeceksin
bilirim ömrümüz beygirinkinden azıcık uzun
karganınkinden alabildiğine kısa
bilirim benden önce duyulmuş bu keder
benden sonra da duyulacak
benden önce söylenmiş bunların hepsi bin kere
benden sonra da söylenecek
gökyüzünü severmişim meğer
kapalı olsun açık olsun
Borodino savaş alanında Andırey’in sırtüstü seyrettiği gök
kubbe
hapiste Türkçeye çevirdim iki cildini Savaşla Barış’ın
kulağıma sesler geliyor
gök kubbeden değil meydan yerinden
gardiyanlar birini dövüyor yine
ağaçları severmişim meğer
çırılçıplak kayınlar Moskova dolaylarında Peredelkino’da
kışın çıkarlar
karşıma alçakgönüllü kibar
kayınlar Rus sayılıyor kavakları Türk saydığımız gibi
İzmir’in kavakları
dökülür yaprakları
bize de Çakıcı derler
yâr fidan boylum
yakarız konakları
Ilgaz ormanlarında yıl 920 bir keten mendil astım bir
çam dalına ucu işlemeli
yollan severmişim meğer
asfaltını da
Vera direksiyonda Moskova’dan Kırım’a gidiyoruz
Koktebel’e asıl adı Göktepe ili
bir kapalı kutuda ikimiz
dünya akıyor iki yandan dışarda dilsiz uzak
hiç kimseyle hiçbir zaman böyle yakın olmadım
eşkiyalar çıktı karşıma Bolu’dan inerken Gerede’ye
kırmızı yolda ve yaşım
on sekiz
yaylıda canımdan gayri alacaktan eşyam da yok
ve on sekizimizde en değersiz eşyamız canımızdır
bunu bir kere daha yazdımdı
çamurlu karanlık sokakta bata çıka Karagöz’e gidiyorum
Ramazan gecesi
önde körüklü kâat fener
belki böyle bir şey olmadı
belki bir yerlerde okudum sekiz yaşında bir oğlanın
Karagöz’e gidişini
Ramazan gecesi İstanbul’da dedesinin elinden tutup
dedesi fesli ve entarisinin üstüne samur yakalı kürkünü
giymiş
ve harem ağasının elinde fener
ve benim içim içime sığmıyor sevinçten
çiçekler geldi aklıma her nedense
gelincikler kaktüsler fulyalar
İstanbul’da Kadıköy’de Fulya tarlasında öptüm Marika’yı
ağzı acıbadem kokuyor
yaşım on yedi
kolan vurdu yüreğim salıncak bulutlara girdi çıktı.
çiçekleri severmişim meğer
üç kırmızı karanfil yolladı bana hapisaneye yoldaşlar 1948
yıldızları hatırladım
severmişim meğer
ister aşağıdan yukarıya seyredip onları şaşıp kalayım
ister uçayım yanıbaşlarında
kosmos adamlarına sorularım var
çok daha iri iri mi gördüler yıldızları
kara kadifede koskocaman cevahirler miydiler
turuncuda kayısılar mı
kibirleniyor mu insan yıldızlara biraz daha yaklaşınca
renkli fotoğraflarını gördüm kosmosun Ogonyok
dergisinde
kızmayın ama dostlar non figüratif mi desek soyut mu
desek işte o soydan
yağlı boyalara benziyordu kimisi yani dehşetli figüratif ve
somut
insanın yüreği ağzına geliyor karşılarında
sınırsızlığı onlar hasretimizin aklımızın ellerimizin
onlara bakıp düşünebildim ölümü bile şu kadarcık keder
duymadan
kosmosu severmişim meğer
gözümün önüne kar yağışı geliyor
ağır ağır dilsiz kuşbaşısı da buram buram tipisi de
meğer kar yağışını severmişim
güneşi severmişim meğer
şimdi şu vişne reçeline bulanmış batarken bile
güneş İstanbul’da da kimi kere renkli kartpostallardaki gibi
batar
ama onun resmini sen öyle yapmayacaksın
meğer denizi severmişim
hem de nasıl
ama Ayvazofski’nin denizleri bir yana
bulutlan severmişim meğer
ister altlarında olayım ister üstlerinde
ister devlere benzesinler ister ak tüylü hayvanlara
ayışığı geliyor aklıma en aygın baygını en yalancısı en
küçük burjuvası
severmişim
yağmuru severmişim meğer
ağ gibi de inse üstüme ve damlayıp dağılsa da camlarımda
yüreğim beni
olduğum yerde bırakır ağlara dolanık ya da bir damlanın
içinde ve çıkar
yolculuğa hartada çizilmemiş bir memlekete gider
yağmuru severmişim meğer
ama neden birdenbire keşfettim bu sevdaları Prağ-Berlin
treninde
yanında pencerenin
altıncı cıgaramı yaktığımdan mı
bir teki ölümdür benim için
Moskova’da kalan birilerini düşündüğümden mi
geberesiye
saçlan saman sarısı kirpikleri mavi
zifiri karanlıkta gidiyor tren
zifiri karanlığı severmişim meğer
kıvılcımlar uçuşuyor lokomotiften
kıvılcımları severmişim meğer
meğer ne çok şeyi severmişim de altmışımda farkına
vardım bunun
Prağ-Berlin treninde yanında pencerenin yeryüzünü
dönülmez bir
yolculuğa çıkmışım gibi seyrederek
© Nâzim HİKMET, 1962
İstanbul IK HOUD ER ZOWAAR VAN
het jaar 62 maart 28
ik zit in de trein van Praag naar Berlijn bij het raam
de avond valt
ik houd zowaar van het vallen van de avond zoals een vermoeide vogel daalt
over de dampige natte vlakte
ik hield er niet van om het vallen van de avond te vergelijken met het dalen
van een vermoeide vogel
ik houd zowaar van de aarde
kan iemand die hem nooit eens beploegd heeft eigenlijk wel zeggen
‘ik hield van de aarde’?
ik heb niet geploegd
dit is zowaar mijn enige platonische liefde
ik houd zowaar van de rivier
of die zich nu rimpelloos voortbeweegt aan de voet van de heuvels
van de Europese heuvels met op hun toppen de kastelen
of dat die zich zover je kunt zien wijds en kaarsrecht uitstrekt
ik weet het, men kan zich zelfs niet eenmaal in dezelfde rivier wassen
ik weet het, de rivier zal nieuwe lichtjes brengen, jij zult ze niet kunnen zien
ik weet het, wij leven wat langer dan een lastpaard en veel korter dan een kraai
ik weet het, vóór mij heeft men deze pijn al ervaren
ná mij zal men hem ook ervaren
vóór mij is dit allemaal al wel duizend keer gezegd
ná mij zal het ook worden gezegd
ik houd zowaar van de hemel
of die nu bedekt is of helder
de hemelkoepel die Andrej op zijn rug liggend aanschouwde op het slagveld
van Borodino
in de gevangenis heb ik twee delen van Oorlog en Vrede in het Turks vertaald
stemmen bereiken mijn oor
niet vanuit de hemel maar vanaf de binnenplaats
de bewakers zijn weer eens iemand aan het slaan
ik houd zowaar van de bomen
voor mij verrijzen eenvoudig en voornaam de kale beuken in de omgeving
van Moskou bij Peredelkino in de winter
men acht beuken Russisch zoals wij populieren Turks vinden
de populieren van Izmir
laten hun bladeren vallen
en ons noemen ze Çakıcı
mijn lange ranke geliefde
wij verbranden de huizen
in de bossen van Ilgaz in het jaar 1920 heb ik een linnen zakdoek aan de tak
van een den geknoopt
zijn top mooi versierd
ik houd zowaar van de wegen
en van het asfalt
met Vera aan het stuur gaan wij van Moskou naar de Krim naar Koktebel
Göktepe is de eigenlijke naam van het district
we zitten met z’n tweeën in een afgesloten doos
aan twee kanten stroomt de wereld buiten voorbij sprakeloos en veraf
nooit ben ik iemand zo nabij geweest
rovers kwamen mij tegemoet toen ik van Bolu afdaalde naar Gerede op
de rode weg toen ik achttien was
in de koets had ik niets anders dan mijn leven om te geven
en op ons achttiende is ons leven dat wat het minste waard is
dit had ik al eens ergens opgeschreven
door de donkere straat ga ik op een Ramadanavond ploeterend door
de modder op weg naar het schimmentheater
er hangt een lampion
misschien is het wel niet echt gebeurd
misschien heb ik wel ergens gelezen over een jongen van acht die naar het
schimmenspel gaat op een Ramadanavond in Istanbul aan de hand van zijn
opa
zijn opa met fez, die over zijn lange hemd zijn met sabelbont afgezette
mantel draagt
en de lampion in de hand van de haremdienaar
en ik uitzinnig van vreugde
er zijn zomaar bloemen opgekomen in mijn gedachten
klaprozen, cactussen, narcissen
in Istanbul, in Kadiköy, in de Narcissentuin kuste ik Marika
haar mond rook naar bittere amandel
ik was zeventien
mijn hart nam een vlucht, de schommel verdween in de wolken
ik houd zowaar van de bloemen
kameraden stuurden mij drie rode anjers in de gevangenis in 1948
ik herinnerde mij de sterren
ik houd zowaar van ze
ik moet ze van onderaf bekijken en me erover blijven verbazen
of bij ze in de buurt gaan vliegen
ik wil wat vragen aan de kosmonauten
zagen zij de sterren veel en veel groter
zijn het enorme edelstenen in het zwarte fluweel
of abrikozen in oranje
wordt de mens hoogmoedig als hij de sterren dichter nadert
ik heb de kleurenfoto’s van de kosmos in het tijdschrift Ogonyok gezien
word nu niet boos, maar vrienden of we het nu non-figuratief of abstract
noemen
sommige leken op olieverfschilderijen en waren dus ongelofelijk figuratief
en concreet
daarmee geconfronteerd bonkt het hart van een mens in zijn keel
zij zijn de oneindigheid van onze weemoed, van ons verstand, van onze handen
ik keek naar ze en kon aan de dood denken zonder zelfs een sprankje pijn te voelen
ik houd zowaar van de kosmos
voor mijn oog verschijnt de sneeuwval
zowel de langzame geruisloze dikke vlokken als de dunne jachtige sneeuw
ik houd zowaar van de sneeuwval
ik houd zowaar van de zon
zelfs nu hij vertroebeld ondergaat in die kersenjam
soms gaat de zon in Istanbul onder als op gekleurde ansichtkaarten
maar zo zal jij er geen foto van kunnen maken
ik houd zowaar van de zee
en hoe
behalve dan van de zeeën van Ajvazovskij
ik houd zowaar van de wolken
of ik er nu onder of boven ben
of ze nu op reuzen lijken of op witgevederde dieren
de maneschijn komt mij voor de geest,
al is het de allerslapste, de minst geloofwaardige, de meest kleinburgerlijke
ik houd ervan
ik houd zowaar van de regen
ook als die als een net over mij neerdaalt en zich druppelend verspreidt over
mijn ramen mijn hart laat mij achter waar ik ben verward in netten of in
een druppel en begeeft zich op reis naar een land dat niet op de kaart staat
ik houd zowaar van de regen
maar waarom heb ik plotseling deze liefdes ontdekt in de trein van Praag
naar Berlijn bij het raam
is het omdat ik mijn zesde sigaret heb opgestoken
eentje zal er mijn dood zijn
of omdat ik aan iemand denk die in Moskou is achtergebleven verdomme
wier haren blond zijn en wimpers blauw
de trein rijdt door het pikkedonker
ik houd zowaar van die diepe duisternis
de vonken spatten van de locomotief
ik houd zowaar van die vonken
het is nogal wat waar ik zowaar van houd, op mijn zestigste werd ik dit gewaar
in de trein van Praag naar Berlijn bij het raam terwijl ik de wereld bekeek
alsof ik voorgoed op reis was gegaan
© Sytske Sötemann, 2010